| 
           
             KONINKLIJK THEATER TOONE 
           | 
           
             
           | 
         
       
       
      Waar de Schuddeveldgang en de Sint-Petronillagang
      samenkomen, bevindt zich een van de plekjes die de Brusselaars het meest
      na aan   het hart liggen: het Theater Toone. Het gaat hier tegelijk om een 
      
      typische kroeg met roze baksteen, zwart berookte balken en tegelvloer, als
      om een   poppentheatertje met houten banken en veelkleurig geborduurde
      kussens op de ruwhouten planken, een atelier voor de poppendokter, een
      bibliotheek, een videotheek en tenslotte ook nog een   marionettenmuseum
      waar de gepensioneerden van het poppentoneel hangen, de helden van Toone
      uit het verleden en allerlei hoofdpersonages van collega-poppenspelers in
      de hele wereld. Toone betekent: een volkse adoptiefdynastie van
      kunstenaars in het poppentheater. De naam Toone hoeft uiteindelijk niet
      van vader op zoon over te gaan. Het volstaat dat de nieuwe Toone zowel
      door zijn voorganger als door het publiek wordt aanvaard. 
      
       Voor de allereerste Toone moeten we terug naar het jaar
      1830. Hij werd geboren in 1804 en heette Antoine Genty (1804-1890). Hij had een
      ongebruikelijk lange regeerperiode van 45 jaar. Toone, de Brusselse
      afkorting van Antoine, bracht van 1830 tot 1890 stukken als "Beertje en
      Valentijn", "Vivier en Malgase", "De Vier Heemskinderen" en een
      paar religieus getinte werken. Men treft hem beurtelings aan in de
      Klompenstraat (tegenwoordig Wynantsstraat), Spiegelstraat, Wormenstraat (Pieremansstraat),
      Kristinastraat en Haagwindengang, alvorens hij zijn laatste levensdagen
      gaat doorbrengen in een gesticht. 
      Toone II, bijgenaamd Jan van de
      Marmit omdat zijn zaaltje "In de Marmit" geheten zou hebben, droeg
      voor de burgerlijke stand de naam François Taelemans (1848-1895). Hij leidde het
      theater van 1865 tot aan zijn dood. Hij woonde in hetzelfde gebouw als
      Toone de Oudere, die hij peter van zijn zoon maakte. Ook hij zal nooit de
      Marollenwijk verlaten. En hij krijgt de titel Toone II in de stamboom die
      in 1931 is opgesteld door "De Vrienden van de Marionet". 
      Georges Hembauf (1866-1898), Toone III, werd door
      François Taelemans opgeleid als 
      
       poppenspeler. Hij kreeg de bijnaam "Toone
      de Locrel", want hij had zijn poppenkelder gevestigd in de Impasse de
      Locrel ofwel Lokerengang, die bij de Sistervatstraat ligt. In de krant
      "La
      Réforme" verklaart hij in 1897 dat zijn theater het enige van de
      vijftien poppentheaters in de Brusselse agglomeratie is dat geen klanten
      verliest en een steeds betere reputatie krijgt. Hij had tien medewerkers
      en een toneelmeester in dienst, en hij beschikte over vierhonderd poppen.
      Zijn repertoire bestond uit niet minder dan 1000 stukken, waaronder "De
      Mooie Gabrielle", "De Oorlog van Karel de Grote", "De Gebochelde",
      "Hamlet" en "De Slag bij Waterloo". 
       
De geschiedenis van Toone wordt dan een beetje ingewikkeld,
want naast Toone de 
 Locrel had je nog iemand die aanspraken deed gelden op de
titel van Toone III: Jan Schoonenburg (1852-1926), die hoedenmaker van
beroep was. Hij bezat een weelderige haardos, waaraan hij
 de bijnaam "Jan de
Crol" te danken had. Volgens de journalist Louis Quiévreux was hij zonder
enige twijfel een groot kunstenaar. Als hij "De Drie
Musketiers", "Twintig Jaar Later" of "De Burggraaf van Bragelonne" speelde, duurden
die voorstellingen twee maanden en kon men elke avond dezelfde bezoekers zien
aanschuiven op de banken. Maar de concurrentie van de danszalen en de
café-chantants werd steeds groter, en uiteindelijk verloor Toone de Crol zijn
publiek. Op een avond in 1926 hing hij zich op tussen zijn eigen poppen. 
       
      
        Jean-Baptiste Hembauf (1884-1966), zoon van Toone de
        Locrel, gaat dertig jaar lang zijn theater leiden onder de naam Toone
        IV. Dit is de eerste keer dat er een opvolging van vader op zoon
        plaatsvindt. Omdat zijn vader al zijn poppen had verkocht, gaat hij
        samenwerken met de marionettenfabrikant Antoine Taelemans, de zoon van
        Toone II. Toone IV gaat op 30 maart 1934 "Le Mystère de la Passion de Notre
        Seigneur Jésus-Christ" opvoeren, het pareltje van het
        marionettentheater dat Michel de Ghelderode heeft geschreven op basis
        van mondelinge overleveringen. Hij is ook degene die geheel achter de
        keuze van de Marollenschilder Jef Bourgeois als bewaker van het
        marionettenspel staat en die José Géal met het zwaard van de marionet
        Karel de Grote tot ridder slaat, alvorens hem tot Toone VII te kronen. 
        Daniel Vanlandewijck (1888-1938) zetelt als Toone V
        in een kelder in de Sint- Theresiagang. Alles loopt uitstekend tot de dag
        waarop de Hygiënecommissie van de stad Brussel de zaal sluit.
        Ontmoedigd verkoopt Toone V al zijn poppen. Maar dan ontstaat de
        organisatie ‘De Vrienden van de Marionet’, welke zich ten doel stelt
        dit wezenlijke onderdeel van het folkloristische patrimonium van Brussel
        te redden. Onder de leden treft men de Brusselse burgemeester Adolphe
        Max aan, de beeldhouwer-juwelier Marcel Wolfers (die het poppenspel
        heeft gekocht voordat het verspreid dreigde te raken en het later aan
        het nieuwe theater zal afstaan) en Jef Bourgeois, die daarna de eerste
        conservator van het theater zal worden. De nieuwe zaal, die zich in de
        Kristinastraat bevindt, wordt op 31 maart 1931 geopend in aanwezigheid
        van Adolphe Max. 
        Omdat deze zaal te klein is, verhuist het Theater
        Toone V al gauw naar de Warschaugang, waar de beruchte "pornografische"
        voorstelling plaatsvindt, waarbij een poedelnaakte Woltje in een bed aan
        het dollen is met een "tof mokske". De puriteinen roepen
        "Doek!"
        en onder druk van de conformistische pers moet het theater zijn deuren
        sluiten voor verscheidene dagen. Daniel Vanlandewijck sterft in mei 1938
        in het ziekenhuis Sint-Pieter. 
        Pierre Welleman (1892-1974), bijgenaamd "Peïe
        Pââp" (Pieter met de pijp), zorgt voor de opvolging in de
        Warschaugang onder de titel Toone VI. Maar op een nacht in
        november 1944 stort de enige vliegende bom die op Brussel zal vallen,
        uitgerekend neer op enkele meters van de kelder van Toone. 75 poppen
        gaan daarbij verloren. Omdat ook de ingang van de kelder vernield is en
        het gewelf ingestort, zoekt Pierre Welleman de resterende poppen bij
        elkaar en verhuist ermee naar de Onze-Lieve-Vrouw van Gratiestraat, waar
        hij onderdak vindt in een oude stal waar karren staan. 
        Ter gelegenheid van de opvoering van "La Farce de la
        Mort qui faillit trépasser" op 19 
        
         februari 1952 schrijft Michel de Ghelderode een hommage aan alle Toones onder de titel "Toone, Rex
        Marollorum". In oktober 1956 wordt Toone VI verjaagd vanwege de
        stadsvernieuwing en installeert hij zijn gezelschap in het café "Lievekenshoek"
        op de Kapellemarkt. Maar door de komst van de televisie, het weekendhuis,
        de caravan, de voetbalwedstrijden en de uitbreiding van het wagenpark
        blijft het publiek steeds meer weg uit de "poesjenellenkelder". In
        maart 1963 betekent een nieuwe onteigening de genadeslag voor Toone VI.
        Oud en ziek als hij is, heeft hij niet meer de fut om zich te verzetten. 
        Opnieuw is het Jef Bourgeois, de conservator van het
        theater, die de marionetten redt door de vereniging "De Vrienden van
        Toone" op te richten. De poppen worden voorlopig opgeslagen in de
        kelders van het Broodhuis op de
         Grote
        Markt. Samen met Jean-Baptiste
        Hembauf dringt Bourgeois erop aan dat José Géal, die tijdens de
        afscheidsavond veel succes heeft geboekt met zijn vertolking van "De
        Verzoeking van de Heilige Antonius", de dynastie van de Toones zal
        voortzetten. 
         Voor José Géal, die als
        volksjongen in Brussel is opgegroeid, pleit ook nog dat hij een
        professionele poppenspeler is. Na twee jaren als acteur bij het
        Nationale Theater van België richt hij in 1954 het Kindertheater
        op, het eerste beroepsgezelschap dat uitsluitend voor kinderen speelt.
        Na de Wereldtentoonstelling van 1958, waar hij een gouden medaille in
        ontvangst mag nemen, werpt hij zich op de productie van uitzendingen van
        de RTBF. Daar zien we hem met name als de vader van "Plum-Plum" en
        van "Bonhommet en Tilapin". In 1962 kiest men hem in Warschau als
        voorzitter van de "Union Internationale de la Marionette" (Unima). 
         Op 10 december 1963 wordt José Géal op het De
        Brouckèreplein gekroond als Toone VII. Met steun van Toone IV (Hembauf)
        en Toone VI weet hij aan het Theater Toone het statuut van VZW te
        verlenen. Het lukt hem ook in het Ilot Sacré een vervallen huis uit
        1696 te bemachtigen, in de Korte
        Beenhouwersstraat. Na een oppervlakkige restauratie wordt op 1 april
        1966 het Theater Toone ingewijd met de opvoering van "La Passion"
        van Michel de Ghelderode. Pas in 1979 kan een definitieve restauratie
        van het theater worden verricht.
         
         
        
       
       |