|
KONINKLIJKE SINT-HUBERTUSGALERIJEN
|
|
De jonge architect Jan Pieter Cluysenaer, die in 1811 in
Nederland geboren wordt, ontwerpt in 1836 een overdekte winkelgalerij van
meer dan 200 m lengte, die de Grasmarkt
direct met de Warmoesberg moet
verbinden. Daarbij zal dan meteen een doolhof van smerige en slecht
befaamde straatjes verdwijnen, waar de gewone burger zich amper in waagt.
Op 22 februari 1845 neemt de gemeenteraad
onder voorzitterschap van burgemeester Wyns de Raucourt het voorstel met
een grote meerderheid van stemmen aan. Vanaf 3 april wordt bij koninklijk
besluit toestemming voor de werkzaamheden gegeven. Drie maanden later
vormt men de "Maatschappij van de Sint-Hubertusgalerijen", waarin men
de ontwerper als zakenpartner terugvindt naast de bankier Jean-André De Mot, vader van de latere Brusselse burgemeester Emile
De Mot.
De administratieve en financiële afwikkeling van de
talrijke onteigeningen neemt negen jaar in beslag en de feitelijke bouw
achttien maanden. De onteigeningen leiden tot protesten en zelfs enkele
drama’s. Een oude, welgestelde vrijster die in het Goudsmedenhuis bij de
huidige ingang aan de kant van de Grasmarkt woonde, stierf van schrik en
woede toen de deurwaarder haar de op handen zijnde afbraak van haar huis
kwam melden - waarvan vandaag alleen nog het oude devies bestaat: "Omnibus
Omnia" (alles voor allen). En de heer Paneel, kapper van beroep,
weigerde koppig te vertrekken en verkoos zich de hals door te snijden met
zijn scheermes toen men de twee huizen naast het zijne sloopte.
Pas toen de bouw al een flink stuk gevorderd was, werd
met behulp van een zilveren troffel de eerste steen gelegd door koning
Leopold I, vergezeld door zijn twee zonen. En tijdens een vergadering van
de Raad van de Maatschappij op 4 december 1846 besloot men de drie delen
van de nieuwe doorgang als eerbewijs aan de koninklijke familie de
volgende namen te geven: het stuk ten oosten van de Beenhouwersstraat werd
Koningsgalerij gedoopt, het stuk ten westen Koninginnegalerij en het stuk
van 54 m dat de Koningsgalerij met de Predikherenstraat verbindt,
Prinsengalerij. Het geheel, dat oorspronkelijk "Sint-Hubertuspassage"
werd genoemd, kreeg in oktober 1965 zijn huidige naam "Koninklijke
Sint-Hubertusgalerijen".
Die gezamenlijke naam is ontleend aan de vroegere
Sint-Hubertusstraat, die in een boog liep en de Grasmarkt met de
Beenhouwersstraat verbond. Deze straat van slechts twee meter breed
bestond al in de 18e eeuw, maar heette toen ‘Bogart’ of ‘Bomgaard’,
dus boomgaardstraat. Later werd de straat ook "Spiegelstreetken"
genoemd. De naam Sint-Hubertus dook pas op 1685: "Sint-Huybrechtsstraet".
Dit kwam doordat er een café was dat naar deze heilige heette en dat druk
bezocht werd door de ‘standhouders’ van de nabije Grasmarkt. In de
Franse tijd werd het "Rue du Chasseur".
In het midden van de 19e eeuw vormden de
Sint-Hubertusgalerijen de langste, hoogste (8 m) en mooist versierde
winkelgalerij ter wereld, waar ook nog het meest licht in viel vanwege het
enorme glazen dak van 200 m lengte. Vanaf de opening werd de galerij druk
bezocht en had veel commercieel succes, dat nog toenam toen zich hier
gespecialiseerde luxewinkels begonnen te vestigen. De ‘openluchtterrassen’
van de cafés, patisserieën en ijssalons trokken een deftig publiek aan,
dat er prijs op stelde gedurende enkele uren het ruwe Belgische klimaat te
kunnen vergeten.
De Sint-Hubertuspassage werd in de loop van de jaren ook
een literair centrum, waar men in het Café de la Renaissance (de huidige
Taverne du Passage), dat de zetel van de "Cercle Artistique et
Littéraire" was, beroemde schrijvers als Baudelaire, Alexandre Dumas,
Victor Hugo, Apollinaire of Verlaine kon ontmoeten. Ook tegenwoordig
vormen de galerijen nog een belangrijk luxueus handelscentrum, mede
vanwege het historische decor dat onlangs zorgvuldig gerestaureerd is.
Laten we van de talrijke bijzondere winkels om te
beginnen het suikerwarenbedrijf noemen dat in 1857 door Jean Neuhaus,
afkomstig uit Zwitserland, op nummer 23 van de Koninginnegalerij gevestigd
werd. Hij vervaardigde indertijd vooral dragees tegen de hoest en drop
tegen maagpijn. Zijn zoon Frédéric bedacht lekkernijen als chocolaatjes met vanillevulling. In 1912 zorgde de derde Neuhaus, weer een Jean, voor
een vernieuwing door chocolaatjes op de markt te brengen met een vulling
van fruit, fijngemalen noot, allerlei crèmes en zelfs likeuren. Hij
noemde ze "pralines", omdat de vorm ervan deed te denken aan de
geroosterde en van een suikerlaagje voorziene noten van de markies de
Praslin. En op een dag had zijn vrouw er genoeg van de pralines in een
papieren zakje te verkopen en kwam ze op het idee ze zorgvuldig te
rangschikken in een kartonnen doosje.
Op nummer 31 bevindt zich sinds het begin van de vorige
eeuw de beroemde leerwinkel Delvaux, die sindsdien onvermoeibaar steeds
weer nieuwe en meer geraffineerde modellen heeft ontworpen voor koffers, aktetassen, handtassen en nog vele andere leren voorwerpen.
Aan de kant van de Koningsgalerij was tijdens de Belle
Epoque de goed verkopende krant "La Chronique" gevestigd. In een zaal
van dit blad, op de eerste verdieping, werd op 1 maart 1896 de eerste
filmvoorstelling in België gehouden. Men kon er enkele films van de
gebroeders Lumière zien zoals "De besproeide sproeier", "Baby’s
maaltijd" en "De trein komt het station binnen".
Ook het culturele leven was vertegenwoordigd in de
Galerijen, waar men nog altijd op nummer 32 van de Koningsgalerij de
Sint-Hubertusgalerijen Schouwburg aantreft, dat eveneens door Jan
Pieter Cluysenaer was ontworpen en op 7 juni 1847 werd ingewijd.
Aanvankelijk was het bedoeld voor treurspel en blijspel. De gemeenteraad
van Brussel had namelijk verboden dat er zou worden gezongen of muziek
gemaakt, want men wilde de Koninklijke Muntschouwburg geen concurrentie
aandoen.
Het eerste stuk dat in de nieuwe zaal werd uitgevoerd,
was een "fantasmagorie", gevolgd door een soort revue. In 1849 werd de
naam veranderd en ontstond de derde "Koninklijke Schouwburg" van
Brussel, na die van de Munt en het Park. Vanaf 1860 stond men toe dat er
operettes en revues met groot orkest werden gegeven. Daarmee begon een
lange periode van revues - met of zonder muziek - waar heel Brussel op
afkwam.
In 1951 moest de zaal, die in verval was geraakt en
niet meer aan de veiligheidsnormen beantwoordde, totaal worden afgebroken.
Snel bouwde men een nieuwe en grotere zaal, met twee brede frontbalkons in
plaats van de vier smalle rondlopende galerijen van weleer. Ook vandaag
nog kent de Koninklijke Schouwburg van de Galerijen een aanhoudend succes
en de bekende "Revue" trekt altijd een grote menigte aan.
In de Koninginnegalerij bevond zich op nummer 15
eveneens een theater van 750 plaatsen. De "Vaudeville" werd in
1884 in gebruik genomen. Op deze plaats was oorspronkelijk een overdekte
bloemenmarkt geweest, waarop al snel een tingeltangel volgde dat
achtereenvolgens "Casino Saint-Hubert" en "Bouffes-Bruxellois"
heette. Deze zaal, die men kan beschouwen als de wieg van de typisch
Brusselse revue, had zijn beste tijd in de jaren tussen 1947 en 1970.
Daarna werd er een privé-club van gemaakt.
De Vaudeville werd onlangs volledig hersteld en heeft zijn eerste functie van
theater tegelijk met zijn pracht van oorsprong teruggevonden. Hij wordt eveneens als
ontvangstzaal gebruikt.
|